Grensoverschrijdende afstemming van criteria en methoden

 

Een van de doelen van het Interreg-ProGemüse project is het standaardiseren van criteria en methoden om de aaltjesbesmetting op groentepercelen  in de Duits-Nederlandse grensstreek te bepalen. Een belangrijk onderdeel hiervan zijn de methoden waarmee aaltjes uit de grond geëxtraheerd worden. Er zal worden gestreefd naar standaardisatie en optimalisatie van de extractiemethoden.

 

Daarnaast wordt ook de monstername gestandaardiseerd en geoptimaliseerd en zullen eenduidige schadedrempels afgeleid woorden voor de meest belangrijke aaltjes. In dit rapport wordt alleen verslag gedaan van de vergelijking van extractiemethoden zoals door de deelnemende  laboratoria uitgevoerd.


De methoden die door de projectpartners gebruikt worden zijn:


•    het Seinhorst (Seinhorst 1956, 1962) spoelapparaat (Wageningen UR (Wageningen))
•    de Oostenbrink (Oostenbrink 1960) spoelkan (Wageningen UR (Lelystad)),
•    de Baermann (Baermann, 1917) trechter methode (Landwirtschaftskammer (Bonn))
•    de centrifuge (Gooris, J. & d'Herde, C.J. 1972). methoden (Julius-Kuhn-Institut, Münster)
•    de zonale centrifuge (Hendrickx, G.J., Coolen, W.A. and Moermans, R., 1976), Wageningen UR (Lelystad)


Voor de vergelijking van de methoden zijn vier grondsoorten (twee Nederlandse zandgronden (A en B) en twee Duitse leemgronden (F en H) in 10 herhalingen verdeeld over de projectpartners en geëxtraheerd.

 

De centrifuge methoden laten de minste spreiding zien. De methoden hebben echter wel een nadeel. Uit eerder onderzoek is namelijk gebleken dat met  deze methoden, afhankelijk van het monster, een deel verloren gaat omdat aaltjes uit de organische fractie (wortelmateriaal) niet goed kan worden meegenomen. Omdat de resultaten in deze monsters niet sterk naar beneden afwijken lijkt het er op dat dit bij deze monsters niet het geval is geweest. Het voordeel van de centrifuge methoden is dat er direct resultaat is. Alle andere methoden vragen enkele dagen tijd.

 

De Baermann heeft veelal de laagste recovery en de grootste uitschieters naar boven en naar onderen. Hoe het komt dat de resultaten niet stabiel zijn is uit dit experiment niet duidelijk geworden. Of de variatie kan worden toegeschreven aan de methode of aan de omstandigheden waaronder de monsters verwerkt zijn kan ook niet worden vastgesteld.


De Seinhorstmethode heeft in deze ring test een lagere recovery dan de Oostenbrink. Dat is gezien eerdere experimenten een onverwacht effect. Inmiddels is gebleken dat er bij de apparatuur één zeef te weinig gebruikt werd. De procedure is inmiddels aangepast.
Afhankelijk van de aantallen aaltjes per soort is de variatie in deze ring test vrij hoog, voor alle methoden.  Het verdiend daarom de aanbeveling voor alle deelnemers in dit project om deel te nemen aan het in Nederland regulier aangeboden ringonderzoek. Hierbij worden jaarlijks onder alle deelnemende laboratoria monsters aangeboden voor analyse met de eigen methode.

 

De resultaten van deze analyses worden anoniem in een totaal rapport verwerkt en elk lab kan vaststellen  hoe de variatie binnen de monsters is maar ook tussen de verschillende laboratoria. Het is een goede vinger aan de pols ten aanzien van de procedures op een laboratorium.
Voor dit project is het belangrijk dat alle deelnemers zich de voor en nadelen van eigen methode goed kennen. Afhankelijk van het doel van de bemonstering zou ervoor gekozen kunnen worden een methode te kiezen.

 

Klik hier voor het uitgebreide rapport "Standaardisatie en optimalisatie van de extractiemethoden" (pdf).

 

Om groenteproducenten, adviseurs en andere geïnteresseerden over het belang van schadelijke aaltjes in groente te informeren en aaltjesschade te herkennen worden er per gewas flyers gemaakt.